WISC-RN INTELLIGENTIETEST

Omdat kinderen met PDD-NOS de kans lopen om op school wat achter te blijven met hun prestaties, wordt vaak aangeboden om hen een intelligentietest af te (laten) nemen. Op zichzelf natuurlijk geen enkel probleem. Maar deze kinderen laten zich echter lastig testen omdat ze soms gewoon geen zin hebben of omdat de test te lang duurt om het hoge niveau van concentratie, dat daarbij hoort, vast te houden. De uitkomst dient dus altijd met enige argwaan bekeken te worden. Om ouders toch een indruk te geven van zo'n intelligentietest bespreken wij hier de meest gebruikte, de WISC-RN test. Deze test meet het algemene intelligentieniveau.

Maar wat is nu eigenlijk intelligentie? Een werkbare definitie van intelligentie kan zijn: het vermogen om relaties (tussen personen en/of zaken) te begrijpen, om (na) te denken, om problemen op te lossen, en om je aan te passen aan nieuwe situaties.

De WISC III NL test (Wechsler Intelligence Scale for Children - Third Version - 2002) wordt gebruikt om de intelligentie te testen van kinderen tussen de 6 en 16 jaar.

Een IQ van rond de 100 wordt als gemiddeld gezien. De helft van de Nederlanders hebben een IQ dat ligt tussen de 90 en de 110. De rest zit daar boven of beneden.


Hoogbegaafd meer dan 130
Begaafd 121-130
Bovengemiddeld 111-120
Gemiddeld 90-110
Beneden gemiddeld 80- 89
Moeilijk lerend 60- 79
Zeer moeilijk lerend minder dan 60

Het IQ is samengesteld uit twee onderdelen: het verbale IQ en het performale IQ. Het verbale IQ bestaat uit de taalvaardigheden. Het performale IQ meet de ruimtelijke vaardigheden.

Met een intelligentietest kan niet worden vastgesteld of iemand PDD-NOS, dyslexie, ADHD, of een andere ontwikkelings-, gedrags- of leerstoornis heeft. Wel geeft het een indicatie over de mogelijkheid van het voorkomen van dyslexie, faalangst, etc.

De WISC-RN test is opgebouwd uit 12 verschillende subtests. Deze subtests bestaan uit verschillende vragen en opdrachten. Het begin van de subtest is steeds eenvoudig, maar wordt steeds moeilijker naarmate de test vordert.

De psycholoog, die de test afneemt, legt elke nieuwe subtest met een voorbeeld uit. Daarna is het kind aan de beurt. Er wordt gestopt met iedere subtest wanneer de vragen of de opdrachten te moeilijk worden. Dus: als het kind een aantal vragen achter elkaar onjuist beantwoord heeft.

De subtests van de WISC-RN en de WISC III 2002

Subtest 1: Informatie

Dit onderdeel bestaat uit vragen naar algemene kennis. Veelal feiten of informatie die het kind in zijn omgeving heeft opgedaan. Deze subtest zegt iets over de algemene ontwikkeling van het kind.

Subtest 2: Onvolledige tekeningen

Dit zijn tekeningen waaraan iets ontbreekt. Het kind moet zeggen of aanwijzen wat ontbreekt. Deze subtest zegt iets over de waarneming. Kijkt het kind slechts globaal of ook naar details.

Subtest 3: Overeenkomsten

De tester laat een aantal woordparen horen. Het kind moet telkens de overeenkomst aangeven tussen de twee woorden. Deze subtest zegt iets over het logisch redeneren.

Subtest 4: Plaatjes ordenen

Er wordt een serie plaatjes door elkaar geschud. Het kind moet de plaatjes in de goede volgorde leggen zodat ze een verhaaltje vormen. Deze subtest zegt iets over het visueel organiseren en het logisch redeneren.

Subtest 5: Rekenopgave

Aan de hand van verhaal-sommen moet het kind de antwoorden uit het hoofd uitrekenen. Deze subtest zegt iets over de rekenvaardigheid.

Subtest 6: Blokpatronen

Met blokken moet het kind patronen naleggen. Deze subtest zegt iets over het ruimtelijk inzicht.

Subtest 7: Woordenschat

Het kind moet de betekenis van allerlei woorden geven.

Subtest 8: Figuur leggen

Het kind moet puzzels maken met ongekleurde puzzelstukjes. Deze subtest zegt iets over de vaardigheid om van delen een geheel te maken.

Subtest 9: Begrijpen

Over allerlei sociale situaties worden vragen gesteld en het kind moet deze beantwoorden. Deze subtest zegt iets over het vermogen om sociale situaties te doorzien en te begrijpen.

Subtest 10: Substitutie

Het kind krijgt een vel papier met een heleboel cijfers erop. Bij elk cijfer hoort een bepaald teken (in een voorbeeld is te zien welk teken dat is). Het kind moet de tekens zo snel mogelijk achter de cijfers invullen. Deze subtest zegt iets over het visuele korte-termijn geheugen.

Subtest 11: Cijferreeksen

Cijferreeksen moeten worden nagezegd. Naarmate de test vordert worden deze reeksen langer. Eerst moeten ze in gewone volgorde worden nagezegd, daarna in omgekeerde volgorde. Deze subtest zegt iets over het auditieve geheugen van het kind.

Subtest 12: Doolhoven

Het kind moet met een potlood de weg naar buiten tekenen bij doolhoven. Deze subtest zegt iets over het vermogen om te plannen en te organiseren.

De oneven subtesten hebben samen betrekking op de verbale mogelijkheden.

De andere (even) zijn meer praktische opdrachten en geven een beeld van de performale mogelijkheden.

Voor iedere subtest wordt een score berekend. Alle scores samen geven, omgerekend naar de leeftijd, het IQ van het kind.

De psycholoog kan echter meer met de scores doen. Daarbij gaat hij na hoe het kind heeft gescoord op een bepaalde factor, zoals 'verbaal begrip' (begrijpen van taal) of 'perceptuele waarneming' (waarneming).

Intelligentie-profiel

Een andere mogelijkheid is om de scores van de verschillende subtests met elkaar te vergelijken. Dat geeft een beeld van het intelligentie-profiel. Soms zijn er namelijk grote verschillen tussen de scores van de verschillende subtests. Het kind heeft dan een 'disharmonisch profiel'. Dat betekent dat er (hele) hoge en (hele) lage scores zijn. De redenen hiervan kunnen zijn: dyslexie, faalangst, obsessieve compulsieve stoornis (dwangneurose), etc. Het is aanleiding voor verder onderzoek.

Taakaanpak

De testresultaten geven aan hoe de intelligentie van het kind is opgebouwd. Ook geven ze informatie over de taakaanpak van het kind:

· Gaat het direct aan de slag of overdenkt het de taak eerst rustig;
· Hoe reageert het kind als een taak te lastig voor hem is. Probeert het er toch uit te komen of zegt het snel dat hij het niet snapt;
· Gaat het stapje voor stapje aan het werk of probeert het steeds maar wat en vindt door 'trial-and-error' uiteindelijk (wel of niet) het juiste antwoord;
· Kan het zich langere tijd concentreren op een taak of wordt het snel afgeleid;
· Formuleert het goed of spreekt het in halve zinnen;
· Moet het vaak naar woorden zoeken

Samengevat zegt het bovenstaande iets over het proces van informatie-verwerken en leren.

Andere bekende tests

RAKIT (geReviseerde Amsterdamse Kinder-IntelligentieTest) en is bestemd voor kinderen tussen de 4.2 en 11.2 jaar. Ook deze test bestaat uit 12 subtests.

Son-R is de Snijders-Oomen Non-verbale-intelligentietest (Gereviseerd). Deze test is bestemd voor kinderen van 5.5 tot 17 jaar. Het belangrijkste verschil met de andere intelligentie-tests is dat de antwoorden geheel non-verbaal kunnen zijn. Door middel van (bijv) aanwijzen is deze test zeer geschikt voor kinderen met ernstige taalproblemen. Er bestaat ook een kleuterversie van deze test.

Voor kinderen jonger dan 6 jaar is er ook de WPPSI (Wechsler Preschool and Primary Intelligence Scale) en vanaf 17 jaar kan de WAIS (Wechsler Adult Intelligence Scale) gebruikt worden.


Tot slot:
Iedere intelligentietest is per definitie onbetrouwbaar wanneer deze gebruikt wordt voor het testen (of vergelijken) van personen met verschillende sociale, raciale, culturele of economische achtergronden.